Op bezoek bij de Susuhunan (vorst) van Solo op Java, Pakubuwono XII, drager van de keizerskroon van Surakarta. Hoewel deze vorst als luitenant-generaal na de Tweede Wereldoorlog tegen de Nederlandse koloniale machthebber had gestreden, ontving hij tijdens het staatsbezoek van koningin Beatrix aan Indonesië in 1995 uit haar handen toch het Grootkruis in de Orde van Oranje Nassau.
Een beleefdheidsvisite. Vijftig jaar na de oorlog. De Susuhunan is inmiddels bejaard en breekbaar, maar nog niet uitgediend. Zijn bewegingen zijn langzaam. Zijn handen lijken wel tweehonderd jaar oud. Zeker van zichzelf en statig, met de uitstraling van een dédain voor alles om hem heen. Toch weet je: hij houdt van ons, Nederlanders. Vorm is voor hem tijdens zo’n bezoek alles, inhoud is niets. Het bezoek vindt weliswaar plaats, maar gesproken wordt er heel weinig. Een visite zonder uitwisseling van woorden. Een nauwelijks hoorbare welkomstgroet. De geluiden op de aangrenzende binnenplaats, die waren er tenminste nog, karrenwielen over grint, geroep van kinderen, die geluiden zorgden ervoor dat de ontmoeting in de pendopo van het paleis niet ijselijk of absurd werd. Het gezicht van de vorst werd bij iedere beweging gekreukelder en mooier.
Hoe lang houd je zoiets vol? Twintig minuten, dat is de tijd die voor een beleefdheidsbezoek staat. Glimlachen, het hoofd knikken, schuin naar boven kijken, naar het dak van de pendopo, naar beneden kijken, naar de punten van je schoenen. De stilte is hier geen afwezigheid van geluid, maar het is afwezigheid van de vraag. Twee of drie vraagjes, dat mag wel. Gezondheid, familie. Antwoorden in de vorm van een hoofdknik en een glimlach. Pakubuwono XII had zeven vrouwen, bij wie hij vijftien zonen en eenentwintig dochters verwekte. Vragend naar de familie werd zijn glimlach nu iets guller, maar hij wijdde er geen woorden aan.
Omdat je van tevoren wist dat het zo zou lopen, werd het niet beklemmend of pijnlijk. Integendeel, het gaf een gevoel van achting en onderlinge waardering. Een cultuur zonder overbodigheden, maar wel vervuld van warmte en vriendschap. In stilte, ja in stilte. Die stilte had een functie: het vermijden van gevoeligheden, het omzeilen van problemen. Je komt in vriendschap en je vertrekt in vriendschap. Als we de onzin van het gesproken contact tussen westerlingen onderling zouden wegschrappen, dan zou er misschien maar vijf procent essentie overblijven. Wat een knappe discipline om je op die essentie te concentreren, de rest weg te laten, maar toch samen te zijn. Ongezellig? Dat hangt er maar van af. Het diepere wezen van gezelligheid is nu juist de stilte. Je kijkt elkaar aan en je weet: het zit goed. De wereld draait, de stilte zet de tijd stop, alles klopt, een gesloten wereld en daarmee vergeleken zijn al onze dagelijkse besognes klein en onbeduidend. Stilte als bron en als vervulling tegelijkertijd.