Augustus 1953, het Paviljoen von Wied
“Joost, kunnen we het zo even hebben over G.?”
G? Joost moest even graven in zijn geheugen. Ja natuurlijk, vorige week had G. zich ’s-ochtends vroeg bij de directie gemeld. G. had de avond tevoren onverwachts bezoek gehad van ene Firu van de Roemeense ambassade. G was een stateloze ingenieur van Roemeense origine die twee jaar eerder naar Den Haag was gehaald op voorspraak van de vroegere directeur van de Roemeense vestiging van Shell. Blijkbaar had deze Firu van de Roemeense ambassade aan G. een baan als technisch directeur bij een Roemeens oliebedrijf in Rotterdam aangeboden. Toen G het aanbod afwees, had Firu hem bedreigd met zijn familie in Roemenië. G had voet bij stuk gehouden en Firu was onverrichterzake vertrokken. G. had de situatie niet helemaal vertrouwd en had de volgende dag onmiddellijk de directie van Shell geïnformeerd.
G was gespecialiseerd in het verbeteren van raffinageprocessen, sterker nog hij was dé ontwikkelaar van state of the art technologie. Dus had de directie van Shell onmiddellijk de BVD geïnformeerd. Zij vermoedden dat de Roemenen vooral in de kennis van G. geïnteresseerd waren en vroegen zich af of Firu alleen G. had benaderd of misschien ook andere Shellmedewerkers.
Joost besloot zijn makker Ruud een beetje te plagen en hem nog even in spanning te houden over de vraag of hij hem zou kunnen helpen met de zaak G.
“Hmmm, vaag, ik denk dat ik een ‘slappe thee’ nodig heb om mijn geheugen op te frissen.”
“Dat gaan we regelen.”
Met die woorden wandelde Ruud het Paviljoen in, Joost alleen achterlatend. Dat was nou ook weer niet de bedoeling. Zelf had hij weinig zin om naar binnen te gaan. Ze hadden net een lezing bijgewoond over ‘De Nederlandse spraakkunstenaars uit de 16de tot de 18de eeuw’. Niet bepaald een onderwerp waar hij warm voor liep. Lid worden van de taalkundige tafel was Ruuds idee geweest. Joost had indertijd, toen ze hadden bedacht dat een gemeenschappelijke tafel een uitstekende dekmantel zou zijn voor hun geheime overleggen, geprobeerd Ruud over te halen samen lid te worden van de whiskytafel, maar toen Ruud op de kleine blauwe knoop in het knoopsgat van zijn jasje had gewezen, had hij begrepen dat dat niet bepaald een goed idee zou zijn.
“Ik moest u alvast een verfrissing brengen had meneer Ruud gevraagd.” En daar stond Daan met een dubbele single malt voor zijn neus.
Genietend van zijn ‘slappe thee’ beschouwde hij de olietankers die voor de kust lagen te wachten tot ze de Rotterdamse haven in mochten varen. Vreemd eigenlijk dat het Nederlands geen eigen woord kende voor tankers maar klakkeloos het Engelse woord had overgenomen. En dat terwijl petroleum en het vervoer ervan toch niet bepaald onbelangrijk was voor de Nederlandse economie.
“En Joost, smaakt je “slappe thee?”
“Beter, nu jij er ook bent, Ruud.”
Joost wist natuurlijk allang dat de BVD ‘correspondenten’ binnen Shell had, Shell medewerkers die door de BVD waren ingehuurd om verdachte mensen in de gaten te houden, ja zelfs uit te horen. Soms, als hij door het kantoor aan de Carel van Bylandtlaan liep, vroeg hij zich af wie een correspondent was en of ze ook over hem moesten rapporteren en wat ze dan over hem rapporteerden. Naar aanleiding van de zaak G. had de BVD een ‘correspondent’ ingeschakeld om meer over G. te weten te komen en blijkbaar was de ingeschakelde ‘correspondent’ met nogal boude stellingen over G. komen aanzetten. G. zou een onbetrouwbare bangerik zijn, aldus deze ‘correspondent’. En de ingenieur zou nauwelijks familie in Roemenië hebben, alleen schoonouders met wie hij geen contact meer had. De ‘correspondent’ had zelfs het vermoeden uitgesproken dat G. het verhaal had verzonnen om zo promotie binnen Shell te maken. De ‘correspondent’ was recent geworven door de BVD als zodanig en Ruud wilde blijkbaar zijn betrouwbaarheid bij Joost checken.
“Ruud, ik begrijp je vraag. Zal ik eens bij MFD, dat is de afdeling waar G. werkt, rondwandelen, kijken wat ik kan oppikken? Dan meld ik me bij de volgende boeiende lezing van deze tafel met mijn bevindingen.”
September 1953, het Pleingebouw.
Toen de tafel een maand later weer bijeenkwam, kon Joost nauwelijks wachten tot de lezing was afgelopen om met Ruud te delen wat hij te weten was gekomen.
“Ruud, ik ben erg benieuwd hoe jullie je ‘correspondenten’ uitzoeken. Dit is het eerste wat ik hoorde: G. heeft nog heel veel familie in Roemenië waar hij ook veel contact mee onderhoudt getuige het feit dat hij bijvoorbeeld iedere week een rondje maakt langs alle secretaresses op de Carel van Bylandtlaan om kousen met ladders in te zamelen. Die kousen stuurt zijn vrouw naar de oudste broer van G. in Roemenië. Zo kan deze in zijn onderhoud voorzien: hij haalt de ladders op en verkoopt de gerepareerde kousen. Dus op dit punt klopt het verhaal van je ‘correspondent’ al niet. Maar er is meer. G is volgens iedereen een briljant ingenieur, helemaal geconcentreerd op het vinden van slimmere procedés in de raffinage. Duidelijk volstrekt niet geïnteresseerd in promotie naar een managementpositie. En hij is een ongelofelijk loyale Shell employé. Zowel in Roemenië als in Israël heeft hij alleen voor Shell gewerkt. Ik heb de man gesproken die hem in Roemenië heeft aangenomen. Voor een bangerik heeft hij wel heel gevaarlijke stunts uitgehaald onder de neus van de Duitsers om de Britten te helpen raffinaderijen stil te leggen zodat geen Roemeense olie Duitse tanks meer vooruit zou helpen.”
Hij krijgt medelijden met Ruud. Die zat er bijna verslagen bij.
“Weet je zeker dat je niet iets sterkers dan water wilt drinken? Ik ben namelijk nog niet klaar.”
Het was voor het eerst in zijn leven dat iemand pure tomatensap als sterk categoriseerde.
Toen de tomatensap en de single malt waren bezorgd vervolgde Joost het verslag van zijn bevindingen:
“Ik ga je een dichtgevouwen papiertje geven. Daarop staat, denk ik, de naam van je zogenaamde correspondent. Je hoeft het te bevestigen noch te ontkennen.”
En terwijl Ruud het papiertje openvouwde, vroeg hij hem heel onschuldig:
“Wil je weten waarom ik denk dat deze meneer betrokken is?”
Ruud’s knikje was nauwelijks merkbaar, maar voldoende voor hem om door te gaan.
“G. heeft zo z’n onhebbelijkheden. Ondanks het feit dat hij duidelijk had aangegeven zijn kamer niet met anderen te willen delen, heeft zijn baas een driekwart jaar geleden iemand op zijn kamer geplaatst. Laten we hem X noemen. G heeft zijn ongenoegen op twee manieren geuit: door X volledig dood te zwijgen en door hem letterlijk uit te roken. Hij stak de ene zware sigaret met de vorige aan. Je begrijpt X is net zolang bij zijn baas gaan klagen tot hij mocht verhuizen, weg uit dit rokershol. Hij heeft het G echter ernstig kwalijk genomen. Verscheidene mensen bij MFD hebben X horen zweren dat hij wraak zou nemen.
Zou het kunnen dat X jullie verzoek om informatie over G. dankbaar heeft gebruikt om wraak te nemen?”